Jongeren beter begrijpen
Het maakt een groot verschil of er wel of niet een ‘klik’ is tussen een docent en een leerling, of zelfs met een hele klas.
Verbinding tussen docent en leerling is de basis van bijna alle studiesucces. Als leerlingen zich verbonden voelen met hun docent:
- doen ze harder hun best;
- zijn ze beter aanspreekbaar op hun gedrag;
- is de sfeer in de klas beter.
- Iedereen die werkt met pubers (van welk niveau dan ook) weet hoe lastig het is om in de praktijk een gesprek te voeren over datgene waar jongeren zich onzeker en kwetsbaar over voelen. Maar juist hun eigen verwarring veroorzaakt het gedrag waar volwassenen vaak zo’n moeite mee hebben.
Ongeïnteresseerd gedrag is vaak een vorm van onzekerheid, stoer en agressief gedrag betekent vaak een vraag om aandacht.
- Welk deel van zichzelf laten jongeren aan anderen zien?
- En welk deel zit ‘onder water’?
- En wat betekent dat dan?
De metafoor van de puberijsberg geeft antwoord.
Context
De puberijsberg heeft als doel de achtergronden van het pubergedrag inzichtelijk te maken, beter te begrijpen en er een dieperliggende betekenis aan te kunnen geven. Als je met jongeren werkt en ze begeleidt kan dit niet los staan van een aantal zaken die verband houden met de context waarin je met ze werkt:
- hun achtergrond;
- het zelfbeeld van de jongeren;
- het (h)erkennen van hun kwaliteiten en talenten;
- de zoektocht naar hun eigen identiteit.
De puberijsberg toont aan dat het gedrag dat de puber laat zien, zijn imago, feitelijk slechts het topje van de ijsberg is. Jongeren meten zich een bepaald imago aan en laten nauwelijks zien wie ze ‘echt’ zijn. Ze moeten je kunnen vertrouwen en zich veilig voelen alvorens ze zich kwetsbaar durven op te stellen. Pas als je als volwassene het vertrouwen van de jongere gewonnen hebt, maak je contact en kun je hem helpen datgene dat verborgen onder de waterlijn ligt te onderzoeken.
De Puberijsberg bestaat uit vier lagen:
- imago: Wat laat ik zien?
- gevoelens en behoeften: Wat voel ik, wat wil ik?
- kwaliteiten/vaardigheden en talenten: Wat kan ik?
- identiteit: Wie ben ik?
Laag 1: Imago (wat laat ik zien?)
Het topje van de ijsberg kenmerkt het imago van de jongere. Hier tonen ze zichtbaar hun gedrag. De puberteit is een periode waarin jongeren het veelal moeilijker hebben dan ze willen laten blijken. Vaak is hun imago, ofwel reputatie een belangrijke overlevingsstrategie en laten ze slechts datgene zien wat ze veilig vinden om te laten zien.
Als we ervan uitgaan dat ieder gedrag een oorzaak heeft, is het makkelijker je voor te stellen waarom sommige jongeren zich heel anders voordoen dan ze zich voelen. Het is nu eenmaal veiliger om je achter je imago te verschuilen. Verdriet en angst worden vaak verborgen achter een masker van boosheid, onverschilligheid, brutaliteit of overdreven vrolijkheid.
Daarmee roepen ze reacties op van hun omgeving die niet aansluiten bij wat ze werkelijk voelen. Dan wordt het een soort ‘selffulfilling prophecy’ en gaan ze zich nog verder achter hun imago verschuilen. Als je bereidt bent om je af te vragen wat hier achter schuilgaat, biedt dat een kans om je te verbinden met de jongere. De ervaring leert dat hoe stugger, afwijzender, en bozer de puber is, hoe meer behoefte hij heeft aan begrip, een luisterend oor en erkenning.
Als je eenmaal het vertrouwen van de puber hebt gewonnen dan kun je samen met de jongere zijn gedrag verder onderzoeken. De volgende stap is om te achterhalen welke gevoelens en behoeften er achter het gedrag schuilgaan. In de tweede laag: Wat voel ik, wat wil ik? liggen de gevoelens en behoeften van de puber verborgen.
Door oprecht nieuwsgierig te zijn naar wat er in de jongeren leeft en daarvoor begrip te tonen durven ze zich kwetsbaarder op te stellen.
Laag 2: Gevoelens en behoeften (wat voel ik, wat wil ik?)
Als volwassene kun je een puber helpen zijn gevoelens en behoeften te uiten. Dit kun je doen door het goede voorbeeld te geven en zelf ook je eigen gevoelens bespreekbaar te maken en hen te laten zien hoe jij met gevoelens omgaat.
Er is een verschil tussen de gevoelsontwikkeling van jongens en die van meisjes. Als tijdens een gesprek met een jongen het thema gevoel aan de orde komt is hij daar meestal niet zo blij mee. Bij veel jongens zien we schaamte als het over hun kwetsbaarheid gaat. Jongens willen over het algemeen niet kwetsbaar en gevoelig zijn. Sterk, stoer en relaxed is hun levensmotto.
Dit wordt eigenlijk al van kleins af aan gecultiveerd door uitspraken als ‘Stoere jongens huilen niet’. Ook in films of computerspelletjes worden mannen vaak neergezet als onkwetsbaar. Jongens zijn vaak bang hun kwetsbaarheid te tonen omdat daar meestal een reactie van afwijzing opvolgt. De angst om voor ‘mietje’ of ‘homo’ uitgemaakt te worden ligt op de loer.
Daarom ontkennen ze liever hun gevoel en camoufleren ze hun kwetsbaarheid. De opgekropte gevoelens die hierdoor kunnen ontstaan, uiten zich vaak in agressie, onverschilligheid of clownesk gedrag. Echter daaronder kunnen gevoelens van machteloosheid en boosheid zitten die niet altijd als zodanig herkent worden.
Als je een gesprek met een jongen hebt, kan het helpen om iets om handen te hebben. Vaak vinden jongens het intimiderend om een één-op-één gesprek te hebben en klappen ze dicht. Zorg ervoor dat je iets omhanden hebt als je met een jongen in gesprek gaat. Bijvoorbeeld een kast verplaatsten, het bord schoonmaken, de stoelen op tafel zetten of wandel een blokje rondom de school.
Over het algemeen vinden meisjes het daarentegen vaak fijn om over gevoelens te praten en als je niet oplet kunnen ze daar ook in blijven hangen. Toch zijn er ook genoeg meisjes die niet over hun gevoelens kunnen of durven praten. Zij uiten hun opgekropte gevoelens op een hele andere manier. Ze hebben vaker dan jongens een negatief zelfbeeld en proberen dat te verbergen door zichzelf te overschreeuwen.
Ook kunnen ze heel streng voor zichzelf te zijn en perfectionistische trekken vertonen. Er zijn meisjes die een grote mond hebben om anderen ver uit hun buurt te houden. Vaak heeft dit te maken met onzekerheid en weinig zelfvertrouwen.
In de puberteit worden jongeren zich steeds meer bewust van zichzelf als een gevoelswezen. Ze hebben echter problemen om deze gevoelens als zodanig te herkennen en ze duidelijk te verwoorden.
Als ze in staat zijn om hun gevoelens en hun behoeften te verwoorden zal de communicatie ook soepeler verlopen. Vaak ontbreekt het jongeren aan passende woorden en daarom is het belangrijk dat ze woorden krijgen aangereikt om hun gevoelens en emoties op een juiste manier te uiten. Geef daarom zelf het goede voorbeeld en durf je kwetsbaar op te stellen.
Laag 3: Kwaliteiten en vaardigheden (wat kan ik)
Een collega kwam verzuchtend de lerarenkamer binnen: ‘Oh wat kan Kevin toch op mijn zenuwen werken. Hij probeert bij alles wat ik zeg een discussie aan te zwengelen, en weet het altijd beter. Wat een eigenwijsheid huist er in die jongen!’
‘Wat bedoel je precies’ vroeg een andere collega: ‘eigenwijsheid of eigen-wijsheid?’
Een mooi voorbeeld van: als je kijkt naar wat er mist zie je de gebreken, maar als je kijkt naar wat er is zie je de talenten’.
Als je je optimistisch toont ten aanzien van de mogelijkheden die een puber heeft, zal hij zich zekerder voelen. Het is jouw taak de jongere te helpen in zichzelf te gaan geloven en erop leren te vertrouwen dat hij zijn kwaliteiten kan inzetten juist wanneer er dingen minder lekker lopen.
Pubers kunnen soms een behoorlijk negatief zelfbeeld hebben. Vaak hebben ze al snel het idee dat ze iets niet kunnen. Daarnaast zijn er pubers die wel weten over welke kwaliteiten ze beschikken maar ze niet durven te benoemen uit angst arrogant gevonden te worden.
Jongeren vinden het vaak lastig om te vertellen waar ze goed in zijn. Ze vinden dat al snel opschepperig en arrogant overkomen. Je kunt hem dan een indirecte vraag stellen door te vragen: ‘Wat zou je beste vriend antwoorden als ik hem zou vragen waar jij goed in bent?’ Vaak hebben ze daar geen enkel probleem mee.
Laag 4: Identiteit (wie ben ik)
In de puberteit is het een taak van de jongere een psychologische identiteit te vormen. (Delfos, 1999).
Dit impliceert een ‘afdaling’ in zichzelf op zoek naar zijn eigen diepste beweegredenen. Dit proces kan goed en veilig verlopen als de jongere zich gesteund voelt door ouders en onderwijskrachten die hem het gevoel geven dat hij gewaardeerd wordt (Delfos,1999).
Je kan als docent hierin een belangrijke bijdrage leveren. Iedere puber heeft het in zich om succesvol te zijn. Als de puber het idee heeft dat hij op zijn eigen manier succesvol is, zal dit automatisch leiden tot een positiever zelfbeeld. Pas als de jongere inzicht krijgt in wat goed gaat en waar hij goed in is, kan hij er achter komen wat hem echt motiveert en stimuleert.
Dit inzicht geeft uitzicht op ontwikkeling. Probeer hem in deze zoektocht op een positieve manier te stimuleren en erken ook dat deze zoektocht naar zichzelf best lastig en confronterend kan zijn.
Dit doe je door hem positief te steunen, complimenten te geven over de dingen die goed gaan en in gesprek te gaan over de dingen die minder goed gaan. Je kan als docent, meer dan je misschien beseft, een positieve rol in de ontwikkeling van jongeren spelen.
Ontwikkeling geeft vertrouwen en hoop: ‘ik ben op de goede weg’. Vertrouwen en hoop motiveren de puber om een stapje verder te komen. Probeer voorbij dat imago te kijken en kijk verder dan alleen het gedrag wat de puber laat zien.
Zijn waarneembare gedrag is slechts het topje van de ijsberg. Help de jongere op zoek te gaan naar zijn unieke ik en help hem als kapitein op zijn eigen schip zijn koers te bepalen. Hij zal je dankbaar zijn.